Ras standaard Oud Duitse herder
De Oudduitse herder is middelgroot, krachtig gebouwd en goed gespierd, de botten droog en de totale structuur vast.
Belangrijke maten:
De schofthoogte voor een reu is 60 tot 68 cm en voor een teef 55 tot 63 cm.
Karakter:
De Oudduitse herder moet van nature evenwichtig, stabiel, zelfverzekerd, absoluut spontaan en goedmoedig zijn, daarnaast opmerkzaam en leidend. Hij beschermt zijn huis en degene die hij lief heeft. Hij is intelligent, makkelijk te trainen en werkt graag voor zijn baas. Voor kinderen en andere dieren is hij zacht en lief.
Hoofd:
Het hoofd is licht gewelfd en in proportie met zijn lichaam. De breedte en de lengte van de schedel zijn nagenoeg gelijk. Boven- en ondergebit zijn krachtig gevormd. De neusrug is recht. De lengte van de snuit is gelijk aan de lengte van schedelbasis tot de stop. De lippen zijn strak, sluiten goed en zijn donker van kleur.
Gebit:
Het gebit moet krachtig, gezond en volledig zijn, 42 tanden en kiezen (20 boven en 22 onder). De Oudduitse herder heeft een schaargebit, d.w.z. de snijtanden moeten als een schaar over elkaar sluiten, waarbij de snijtanden van het bovengebit als een schaar die van het ondergebit oversluiten. Achter -, voor - of rug bijten is een fout, net als grote tussen ruimten tussen de tanden. Fout is ook een rechte lijn van de snijtanden. De kaakbeenderen moeten krachtig ontwikkeld zijn, zodat de tanden diep in de kaaklijn zijn ingebed.
Ogen:
De ogen zijn middelgroot, amandelvormig, liggen een beetje schuin en mogen niet uitpuilen. De oogleden sluiten goed aan de oogbol aan. Ze mogen niet naar binnen krullen of van de oogbol afhangen. De kleur is zo mogelijk donker. Lichte, stekende ogen zijn niet gewenst, omdat zij de uitdrukking van de hond beïnvloeden.
Oren:
De Oudduitse herdershond heeft staande oren van middelmatige grootte, die rechtop staan en beiden dezelfde kant op wijzen (mogen niet naar de zijkant ingetrokken zijn), ze zijn spits uitlopend en staan strak naar voren. Tiporen en hangoren worden gezien als fout. De hoogte is gelijk aan of iets groter dan de wijdte aan de basis. Wanneer het oor voorwaarts gevouwen wordt om de lengte te meten mag de tip niet over het bovenste ooglid reiken.
Neus:
De neus moet altijd zwart zijn.
Hals:
De hals moet krachtig, goed gespierd en zonder losse keelhuid zijn. De hals is licht gebogen. De hoek met de romp (horizontaal) is ongeveer 45%.
Borst:
De borst moet middelmatig breed zijn, de onder borst zo mogelijk lang en uitgesproken. De borstdiepte moet ongeveer 45 tot 48% van de borsthoogte zijn. Het borstbeen moet voor het schouderprofiel zijn.
Lichaam:
De bovenlijn verloopt van de hals aanzet over de goed ontwikkelde schoft en over de horizontale heel licht aflopende rug tot het licht aflopende kruis zonder zichtbare onderbreking. De rug is vast, krachtig en goed gespierd. De lendenen zijn breed, krachtig ontwikkeld en goed gespierd. Het kruis moet lang en licht aflopend ( ca. 23° t.o.v. horizontaal ) zijn en zonder onderbreking moet de bovenlijn in de staart aanzet overgaan.
Staart:
De staart is gepluimd en reikt tot het midden van de achtervoet. Deze is aan de onderkant wollig behaard en wordt in flauwe bocht afhangend gedragen, waarbij deze bij opwinding of in beweging sterker hoog gedragen wordt, echter niet hoger dan de rug lijn.
Ledematen:
De voorste ledematen zijn van alle kanten bezien recht, het vooraanzicht absoluut parallel. Schouderblad en bovenarm zijn even lang en goed gespierd aan de romp bevestigd. De hoek tussen schouderblad en bovenarm is met 90° perfect, in de regel tot 110°. De ellebogen mogen nog in stilstand nog in beweging uitgedraaid zijn en evenmin ingedraaid zijn. De onderarmen zijn van alle kanten bezien recht en staan t.o.v. elkaar absoluut parallel, droog en goed gespierd. De voorste middenvoet heeft een lengte van ongeveer 1/3 van de onderarm en heeft daarmee een hoek van van ca. 20° tot 22°. Zowel een te scheef (meer dan 22°) als een te recht (minder dan 20°) staande middenvoorvoet beïnvloeden de gebruikswaarde, in het bijzonder de conditie.
Poten:
De poten zijn rond, goed gesloten en gewelfd, de zolen dik en stevig maar niet broos. De nagels zijn krachtig en donker van kleur. Wolfsklauwen mogen, indien aanwezig, van de achter ledematen verwijderd worden.
Achterhand:
De stand van de achterhand is licht naar achteren, waarbij de achter ledematen van achter gezien parallel aan elkaar staan. Boven- en onderbeen zijn bij benadering even lang en vormen een hoek van ca.120°, de botten zijn krachtig en goed gespierd. Het spronggewicht is krachtig gevormd en vast, de achter middenvoet staat loodrecht onder het spronggewricht.
Gangwerk:
De Oud Duitse herder is een draver, de ledenmaten moeten in lengten en hoeken goed op elkaar afgestemd zijn. Iedere neiging tot over ontwikkeling van de achterhand vermindert de stabiliteit en de conditie en daarmee ook de gebruikswaarde. Bij de juiste verhoudingen in bouw en hoeken ontstaat een ruim omvattend, vlak over de grond functionerend gangwerk dat de indruk geeft alsof hij zich moeiteloos voortbeweegt. Bij een naar voren geheven kop en een licht opgeheven staart ontstaat bij een rustige en gelijkmatige draf, van de oren spitsen via de nek en rug tot aan het puntje van de staart een licht deinende en niet onderbroken rug lijn.
Huid:
De huid ligt (los), zonder echt plooien te vormen.
Vacht:
Kwaliteit van het haar: de juiste beharing is het lange stokhaar met onder wol. De dek haren zijn langer, niet altijd recht en niet strak tegen het lichaam liggend. Vooral in de oorschelp, achter de oren, op de rug van de onderarm en vaak ook in de lendenstreek, zijn de haren duidelijk langer. De nek heeft uitgesproken manen die reiken tot de borst. Bij de ellenbogen tot de middenvoorvoet vormen zich vlaggen. De broek is lang en dicht.
stokhaar - middelmatig lange dek haren met dek wol.
Langstokhaar - langere dek haren met onder wol.
Langhaar - lange dek haren zonder of met geringe onder wol.
Kleuren:
De Oud Duitse herder kent diverse kleurenvariaties van helemaal zwart tot zwart met roodbruin, bruin, gele tot lichtgrijze tekeningen, licht- en donker wolfs grauw, zwart zadel en masker. Het puntje van de neus moet bij alle kleurenvariaties zwart zijn. Het ontbreken van het masker, lichte tot stekende ogen zijn net als lichte tot witachtige tekening van de borst en binnenkanten, lichte nagels en rode staartpunt tekenen van een zwak pigment. De onder wol vertoont een lichte kleuren.
Meer weten over de hond klik op hond.